Kamila Valijeva is een Russisch meisje van 15 jaar oud. Ze is eigenlijk nog maar een kind. Een kind met een buitengewoon talent want op haar jonge leeftijd is ze al de nummer één in de wereld bij het kunstschaatsen. Maar terwijl ik tijdens deze Olympische Spelen naar haar kijk, bedenk ik me dat deze Kamila waarschijnlijk net als alle andere 15 jarigen niet teveel wil opvallen. Dat ze haar weg in het leven nog moet vinden. Iemand ook die daarbij, net als alle andere pubers, mensen om zich heen nodig heeft die haar liefhebben en ondersteunen. Maar in haar leven is alles anders. Ze is betrapt op doping, krijgt later toch toestemming om in de finale haar kunsten te laten zien en valt dan tijdens die finale een aantal keren. In een onwaarschijnlijk moeilijke sport bezwijkt ze onder de enorme druk die op haar jonge schouders rust. De hele wereld kijkt toe en is met haar verdrietig. Een verdriet dat overigens niet zozeer te maken heeft met de mislukte finale, maar veel meer met de reactie van haar trainster Toetberidze direct na de wedstrijd. Terwijl Kamila teleurgesteld naast haar trainster staat, bijt deze haar toe: ‘Waarom heb je alles zo weggegeven, waarom ben je gestopt met vechten? Leg me dat eens uit!’ Op dat moment voel ik naast boosheid ook een enorm medelijden met de jonge kunstrijdster en realiseer me dat zij op dat moment iemand nodig heeft zoals Albert Okken dat jaren geleden voor mij was.
Het is een zondag in het voorjaar van 1982 en ik bevind me op sportpark ‘t Veld in mijn geboorteplaats Eext. Ik ben 15 jaar oud en doe mee aan de jaarlijkse sportdag waarin kinderen van de verschillende gymnastiekverenigingen van de gemeente Anloo strijden om de medailles. Mijn gymnastiekvereniging met de prachtige naam Alles Door Oefening (ADO), doet natuurlijk ook mee. We strijden die dag op verschillende atletiekonderdelen. Omdat ik fysiek gezien goed in mijn vel zit, doe ik het bij die onderdelen best goed. Zo win ik bij het hoogspringen de gouden medaille en haal bij het verspringen en de 60 meter sprint de vierde plaats. Dat laatste is fijn want als je bij de sprint bij de beste vier van je eigen club eindigt, mag je meedoen met de estafette 4x60 meter waaraan de snelsten van elke vereniging meedoen. En die estafette vind ik een geweldig onderdeel van de sportdag en tegelijk ook het spannendste.
Als dan eindelijk die estafette begint en de starter het startsein geeft, rennen de eersten, met in hun hand het estafettestokje, 60 meter naar de overkant. Daar staat renner twee die het stokje overpakt en terugrent naar de startplek waar ik als renner drie sta te wachten. Ik zie dat mijn team het goed doet. We liggen op kop en mijn tweede ploeggenoot rent met grote snelheid op mij af. Met nog zo’n tien meter te gaan, zie ik dat hij zijn hand vooruit steekt waardoor het stokje nu duidelijk voor mij te zien is. Ik steek mijn rechterhand naar voren en op precies het goede moment neem ik het stokje over en ren mijn baan op richting de laatste van mijn team. Ik lig op kop. Ik hoor het geschreeuw en gejuich van de toeschouwers. En net zoals ik dat bij mijn voorganger zag, doe ik het nu ook. Met nog zo’n tien meter te gaan steek ik mijn rechterhand naar voren en laat zo het stokje duidelijk aan Arent zien die de laatste renner van mijn team is. Ik schat mijn voorsprong op zo’n drie meter en realiseer me dat de wedstrijd zeker nog niet gewonnen is. Daar kom ik aan gestormd en als ik de lijn passeer, probeer ik het stokje precies op het juiste moment los te laten. Maar helaas is dat moment twee seconden te laat. Want als ik uitren, merk ik dat ik het stokje nog steeds in mijn hand heb. Ik schrik enorm en draai me om. Ik zie Arent snel naar me toekomen, hij pakt het stokje waarna hij het op een lopen zet. Normaal gesproken zou het voor hem een makkie zijn, die laatste 60 meter. Arent is onze snelste renner, maar doordat ik zo krampachtig mijn stokje heb vastgehouden is onze voorsprong veranderd in een niet te achterhalen achterstand. En hoe Arent zijn best ook doet, een medaille zit er niet meer in.
Daar sta ik dan, moederziel alleen en ik voel de tranen al opkomen. Ik kan ze niet tegenhouden en huil om mijn falen. Een wedstrijd die we hadden kunnen winnen is door mijn toedoen op een fiasco uitgelopen. Mijn verdriet is groot en ontroostbaar. Maar dan voel ik opeens een arm om mijn schouder. Ik kijk op en zie Albert Okken, de oom van Arent, naast me staan. Albert is bestuurslid van de vereniging en heeft alles gezien. Even is het stil en ik voel dat hij me ietsje steviger vasthoudt. ‘Man man Gert, wat heb jij ontzettend hard gerend. Dat het misging met het stokje kan iedereen gebeuren, maar ik geloof niet dat ik ooit iemand gezien heb die zo hard kan rennen.’
De woorden van die lieve Albert Okken hoor ik nu nog steeds in mijn oren. Ik hoor het vooral op die momenten dat er in mijn leven iets teleurstellends is gebeurd en ik even de mooie dingen vergeet. Het zijn woorden die ikzelf ook toepas in de opvoeding van mijn eigen kinderen, bij mijn onderwijzerschap jaren geleden, bij het begeleiden van de studenten op de pabo en vooral ook als coach bij het hockeyteam van mijn jongste zoon.
Albert Okkens ondersteuning gaf me vleugels. Want als later op diezelfde sportdag in 1982 de jagersloop op het programma staat, gebeurt datgene wat daarvoor en daarna nooit meer gebeurt; ik win op dit moeilijke onderdeel de gouden medaille. Het is de medaille waar ik het meest trots op ben, het is de medaille die me doet herinneren aan het enige juiste dat je als volwassene bij jonge mensen moet doen, namelijk ondersteunen en bijstaan.
Wil je op de hoogte blijven van nieuwe verhalen? Registreer dan je mailadres op https://www.gertspeelt.com/blog en krijg vervolgens wekelijks gratis een bericht in je mailbox zodra een nieuw verhaal is gepubliceerd.
Kommentare