Blij was ik met mijn vier weken lange vakantiebaantje in het voorjaar van 1983. Ik ben 16 jaar, heb net mijn diploma aan mavo De Esakker in Gieten binnen en drie maanden zomervakantie lachen me tegemoet. Wat zal ik die maanden eens gaan doen? Elke dag naar het strand van het Nije Hemelriek? Of zal ik een baantje zoeken? Als ik dan van buurman Reind hoor dat een kennis van hem een vakantiebaantje voor mij heeft, ben ik om. Want vier volle weken, met een uurloon van iets meer dan vijf gulden, vind ik een fijn vooruitzicht.
‘Waar moet ik dan werken?’, vraag ik aan Reind. ‘Bij slagerij Udema, in Gieten’, hoor ik hem zeggen. Maar daarna hoor ik hem niet meer. Wat ik wel in mijn hoofd hoor is het gegil en geschreeuw van de vele varkens die bij die fabriek dagelijks geslacht worden. Het gegil hoor ik vaak als we tijdens het tussenuur een softijsje halen bij de snackbar recht tegenover de fabriek. Vrachtauto na vrachtauto, vol met varkens, zie ik elke dag naar Udema gaan. Het gegil is vreselijk en ik kan me niet voorstellen dat ik daar ooit zal gaan werken. Reind ziet mijn twijfel. ‘Maar het is niet in de slagerij hoor, het is op het laboratorium.’
Twee weken later stap ik het fabrieksterrein op en ben ik op mijn hoede. Wat staat me te wachten? Als ik me meld komt al snel een vriendelijk ogende man naar me toe. ‘Welkom kerel, ga maar even zitten, ik zal je vertellen wat je precies gaat doen.’
Ik moet op zoek naar sporen van de Trichinella spiralis. Een parasiet die al jaren niet meer is aangetroffen maar omwille van exportregels is controle noodzakelijk. Van elk geslacht varken moet ik een klein stukje vlees uit de fabriek halen. Ik moet het dan behandelen met diverse chemicaliën om een preparaatje voor de microscoop te maken om daarna met een spiedend oog te zoeken naar het monstertje. ‘En oh ja, je werkt niet voor Udema, maar voor de RVV, de Rijksdienst voor Vee en Vlees.’
Na zijn praatje word ik meegenomen de fabriek in. ‘Wil je alles zien?’ ‘Nee, dat hoeft niet’, antwoord ik zachtjes. Want wat ik nu al voor me zie, tart mijn verbeelding. Aan een grote lopende band hangen de karkassen van vele dode varkens. Aan die band staan tientallen kerels die ieder een eigen taak hebben. De één zaagt de karkassen doormidden met een enorme cirkelzaag, de ander knipt de poten af en weer een ander verwijdert de organen. ‘Gaat het nog?’ ‘Eh, ja hoor, maar het is me wel wat’, piep ik zachtjes, terwijl ik op een natte gladde bloederige vloer probeer om niet uit te glijden.
Opeens voel ik dat er iets tegen me aan gegooid wordt. Twee nieren knallen tegen mijn nog witte laboratoriumjas. Bloedspetters overal, hard gelach van een paar mannen die aan de band staan en een boze chef die deze kerels kort maar beslist toespreekt. Dan komen we bij een man die een aantal kleine bakjes naast zich heeft staan. Hij knikt vriendelijk naar me. ‘Die moet je hebben.’ Ik pak drie bakjes en zie in elk bakje allemaal stukjes vlees. ‘Van elk varken een klein stukje. Ik zie je over een uur weer, dan heb ik weer nieuwe voor je.’
Als we daarna weer teruglopen richting het laboratorium wijst mijn chef me de koelcel. In die cel hangen zo’n 15 varkens. ‘Hier moet je elk uur zelf even wat van afsnijden. Per honderd varkens komt hier steeds één controlevarken te hangen. Aan het eind van de dag hangen er 22 of 23 varkens. Die moeten dus ook getest worden.’ Het duizelt me. Van elke honderd varkens één controlevarken? ‘Worden er dan 2200 varkens per dag geslacht?’ Ik kijk er blijkbaar wat vreemd bij want een luide lach ontsnapt aan mijn chefs mond. ‘Ja kerel, soms dus 2300.’
Ik probeer het te beseffen, maar veel tijd krijg ik daar niet voor. Want opeens valt de koelceldeur dicht, gaat het licht uit en start de vriezer. ‘Geen paniek Gert, dit is een grapje van één van de mannen buiten.’ Kort daarna zie ik de deur open gaan, gaat het licht weer aan en zucht ik van opluchting. Dat ontgaat mijn chef niet. Hij loopt regelrecht naar een paar grijnzende kerels. Als mijn baas terugkomt hoor ik dat ik me geen zorgen hoef te maken, het zal niet weer gebeuren.
Als ik na die eerste dag in de namiddag thuis kom vraagt mijn moeder hoe het was. Ik zeg even niks en vraag dan wat we gaan eten. ‘Stamppot met speklapjes’, antwoordt mijn moeder. ‘Lekker’, antwoord ik, ‘maar laat deze keer mijn speklapje maar zitten, ik ben namelijk de komende tijd vegetariër.
Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe verhalen? Registreer je dan op https://www.gertspeelt.com/blog en krijg vervolgens gratis een bericht in je mailbox zodra een nieuw verhaal is gepubliceerd. Wil je mijn boek ‘Kunnen we het nog aan?’ met daarin meer dan 100 verhalen? Kijk dan op https://www.gertspeelt.com/boek.
Comments